Het realiteitsbeginsel Volgens Sigmund Freud

Wat u tegenhoudt van ongepast gedrag

Heb je ooit een plotselinge drang gehad om iets te doen waarvan je wist dat het niet geschikt was voor die situatie - haal je misschien een kledingstuk uit een winkel en loop je de deur uit zonder ervoor te betalen? Heb je doorgenomen? Waarschijnlijk niet, maar wat hield je tegen? Volgens Sigmund Freud, die de psychoanalytische persoonlijkheidstheorie bedacht, heeft wat hij het realiteitsbeginsel noemde, voorkomen dat je iets deed waardoor je in moeilijkheden zou geraken.

Het realiteitsbeginsel op het werk

Om het realiteitsbeginsel te begrijpen, is het belangrijk om eerst te begrijpen hoe de twee door Freud geïdentificeerde persoonlijkheidscomponenten functioneren. De id zoekt onmiddellijke bevrediging van behoeften, eisen en verlangens. Als we handelen volgens wat onze id wilde, zouden we merken dat we voedsel van de plaat van een ander afpakken alleen omdat het er zo lekker uitziet of te vriendelijk wordt voor de partner van iemand anders als we ons amoureus voelen. De id wordt beheerst door het genotprincipe - het idee dat impulsen onmiddellijk moeten worden vervuld.

Het ego daarentegen is de component van de persoonlijkheid die zich bezighoudt met de eisen van de werkelijkheid. Het zorgt ervoor dat de verlangens van het ID worden bevredigd op manieren die effectief en passend zijn - met andere woorden, het ego wordt geregeerd door het realiteitsbeginsel.

Het realiteitsbeginsel dwingt ons om de risico's, vereisten en mogelijke uitkomsten te overwegen wanneer we beslissingen nemen door de lozing van de id's energie tijdelijk te stoppen tot een geschikte tijd en plaats.

Met andere woorden, het ego probeert niet een drang te blokkeren, maar in plaats daarvan werkt het om ervoor te zorgen dat aan de verlangens van het ID wordt voldaan op een manier die veilig, realistisch en gepast is. In plaats van dat stuk pizza te grijpen, dwingt het ego je bijvoorbeeld te wachten tot je je eigen plak kunt kopen, een vertraging die wordt bereikt door wat bekend staat als het secundaire proces .

Reining in ongeschikt gedrag

Zoals je je misschien kunt voorstellen, liggen het realiteitsbeginsel en het plezierprincipe voor altijd op gespannen voet. Vanwege de rol die het ego speelt, wordt het vaak een uitvoerende of bemiddelende rol in de persoonlijkheid genoemd. Het ego houdt zich constant bezig met wat bekend staat als het testen van de werkelijkheid; het moet realistische actieplannen bedenken die aan onze behoeften kunnen voldoen.

Freud vergeleek vaak de relatie tussen het id en het ego met dat van een paard en ruiter: het paard vertegenwoordigt het id, geregeerd door het genotprincipe en het voorzien van de energie om te racen om aan behoeften en verlangens te voldoen. Het ego is de rijder en trekt voortdurend aan de teugels van de id om een ​​persoon te sturen om te handelen op een manier die acceptabel en gepast is.

De ontwikkeling van een gezond ego, dat leunt op het realiteitsbeginsel om impulsen te beheersen, de bevrediging van een verlangen uitstelt totdat het op de juiste manier kan worden bevredigd , enzovoort, is een belangrijk onderdeel van de pyschologische ontwikkeling en een van de kenmerken van een volwassen persoonlijkheid . Doorheen de kindertijd leren kinderen hun driften onder controle te houden en zich te gedragen op een manier die sociaal gepast is. Onderzoekers hebben ontdekt dat kinderen die hun behoefte beter kunnen uitstellen, beter gedefinieerde ego's hebben, omdat ze zich meer zorgen maken over zaken als sociale geschiktheid en verantwoordelijkheid.

bronnen

Freud, S. Nieuwe inleidende colleges over psychoanalyse. 1933. Vertaald door WJH Sprott. New York: Norton.

Klein, GS "The Vital Pleasures." In RR Holt en SE Peterfreund (red.), Psychoanalyse en hedendaagse wetenschappen: een jaarlijks verslag van integratieve en interdisciplinaire studies. (Deel 1). 1972. New York: Macmillan.

Mischel, W. "Vertraging van waardering, behoefte aan prestatie en acceptatie in een andere cultuur." Journal of Abnormal and Social Psychology. 1961. Vol. 62, 543-552.

Zern, D. "Competentie heroverwogen: het concept van secundaire procesontwikkeling als een uitleg van 'competentie'-fenomenen." The Journal of Genetic Psychology. 1973. Vol. 122, 135-162.